We maakten een kaart voor de dieren. (Floor)
We hebben met de cavia’s geknuffeld en we hebben ze geaaid. We gaven ze veel liefde. (Suze en Emilie)
We zongen samen een lied over dieren. Beestig! (Sis)
Van rondjes maakten we allemaal dieren. (Féline en Amber)
Er waren allemaal dierenspelletjes. (Len)
We hebben allemaal boeken gelezen over dieren. (Suyog)
We speelden ‘Wie is het?’ met allemaal dieren. (Liam)